0

Meer dan een feest

Geplaatst op maart 24th, 2016

In de jaren zestig van de vorige eeuw schreef de bekende historicus H. Algra zijn meesterwerk “Het wonder van de 19de eeuw”. Menig lezer zal het nog in zijn boekenkast hebben staan. Het slothoofdstuk 26 was eigenlijk de climax van het boek. Het beschreef de vereniging in 1892 van de kerken van de Afscheiding van 1834 en de Doleantie van 1886. “Meer dan een feest” zette Algra boven dit hoofdstuk. In navolging van hem plaatste ik het boven deze notitie.

Het ging tussen twee kerkengroepen die qua geschiedenis en mentaliteit nogal verschilden. De Dolerenden waren nog niet helemaal los van allerlei typische hooghartige Hervormde trekjes. En de Afgescheidenen droegen nog de littekens van een verleden met vervolgingen en ook onderlinge twisten. En toch was er die wonderlijke wederzijdse aantrekkingskracht. De Dolerenden aarzelden niet om meteen toenadering te zoeken. En de Afgescheidenen aarzelden evenmin om daar meteen positief op in te gaan. Met een zeker enthousiasme begon men samen te spreken. In de verwachting dat men gaandeweg elkaar steeds dichter zou naderen. Maar hoe langer men sprak hoe moeizamer het juist ging … Het ene verschilpunt na het andere verscheen op tafel: Had de Afscheiding niet te vroeg plaatsgevonden? Was de Doleantie wel een werk van de HERE? Was de Hervormde Kerk in haar geheel een valse kerk, of alleen haar besturenorganisatie? Moesten de studenten aan de Hogeschool van Kampen opgeleid worden of aan de V.U. van Amsterdam? En wat moest men met de omstreden opvattingen van dr. Abraham Kuyper over wedergeboorte en doop? Dit alles groeide uit tot onderlinge blokkades. De gesprekken werden een langdurige worsteling om deze barrières te doorbreken en op dezelfde lijn te komen.
In 1891 bereikte men eindelijk een concept-overeenkomst waarmee de Dolerenden instemden, maar die voor de Afgescheidenen onaanvaardbaar bleek. Velen vreesden dat de Dolerenden nu het bijltje erbij zouden neergooien en de gesprekken voorgoed zouden afbreken. Maar die brachten de moed op dat niet te doen en de anderen haast wanhopig voor te stellen dan zelf maar een ontwerp op te stellen. De Afgescheidenen toonden op hun beurt de moed hierop in te gaan en wel op indrukwekkende wijze. Algra wijst met name op de jonge Kamper hoogleraar Bavinck, “die scherp formuleerde en met wijsheid de verschillen tot hun ware proporties terugbracht.” Er kwam zodoende een nieuwe concept-overeenkomst op tafel. Algra karakteriseert die als volgt:
“Iedere kerkengroep heeft haar eigen geschiedenis; elk van beide groepen is verantwoordelijk voor háár opvattingen en handelingen in het verleden, d.w.z. de Dolerenden behoeven geen Afgescheiden taal te gaan spreken en omgekeerd, maar samen zullen de te verenigen kerken over en weer worden erkend als ware en zuivere kerken naar Belijdenis en Kerkorde. Dat is de kern van de zaak.”
Op 17 juni 1892 was de landelijke vereniging tussen Afgescheidenen en Dolerenden een feit. Algra besluit zijn boek met deze woorden: “En toen het des zondags in de kerk werd bekend gemaakt, scheen het wel alsof alle lof- en dankpsalmen, die toen werden gezongen, waren gedicht voor dit wonder, waarin gehoorzaamheid werd gezegend.”

Van 1892 naar 2016 is een sprong van ruim een eeuw. Opnieuw zien we hoe twee kleine Nederlandse kerkverbanden, de DGK en de GKN, contact met elkaar zoeken. Het blijkt een weg van vallen en opstaan te zijn. Maar het doel is niet minder duidelijk: het vormen van een nieuw echt-gereformeerd kerkverband, met wat voor naam dan ook, dat ook plaats biedt aan moegestreden GKv’ers. Voorlopig zal het nog veel kleinschaliger zijn dan in 1892 en grotendeels bestaan uit streekgemeenten. Maar onder de zegen van de HERE kan het verder uitgroeien.
DGK en GKN kennen elk hun eigen geschiedenis en hun onderlinge verschillen hebben daar ook veel mee te maken. We kunnen van onze voorouders leren hoe we daar wel en ook hoe we daar niet mee om moeten gaan. In de moeilijke jaren voorafgaand aan 1892 praatte men eindeloos over de verschillen. Overigens met de beste bedoelingen. Maar na zes jaar liep men wel vast. Pas toen drong het door dat de gereformeerde belijdenisgeschriften niet voor niets formulieren van eenheid worden genoemd. En dat deze de muren waren waarbinnen men veilig kon gaan wonen. En toen waren de kaders ineens snel geplaatst: buigen onder het gezag van Gods Woord, volledige binding aan de belijdenis en aanvaarden van de kerkorde van Dordrecht. Vooral niets minder, maar ook niets meer.
De gebleken verschillen werden ontkend noch verzwegen, maar wel gelaten zoals ze waren. De binding aan de belijdenis maakte dat mogelijk. Omdat die binding voor onderling vertrouwen zorgde.
Wanneer DGK en GKN de les van 1892 ter harte nemen zal het spoedig ook voor hen meer dan een feest worden! En het zal ook perspectief bieden voor de ontredderde en verstrooide verontrusten binnen de GKv.

P.S. Kuijper